deel i, Malthusiaanse nachtmerries
De theorie van Malthus krijgt de schuld van zaken die erin
voorspeld worden. Echter lastige implicaties van een theorie maken deze niet
ongeldig. En de maatschappelijke noodzaak om de implicaties van een theorie als
deze onder ogen te zien maakt het politiek onvergeeflijk om deze theorie te
negeren.
1 Een duister en formidabel genie
Pearce beschrijft in het deel over de theorie van Malthus de
nachtmerrie-achtige implicaties die die theorie heeft. En hoe de theorie van
Malthus door zijn navolgers op nachtmerrie-achtige manier is gehanteerd. Het
neemt helaas niet weg dat de theorie van Malthus gewoon waar is. Pearce vat
deze theorie als volgt samen:
De visie van Bob Malthus is simpel, somber en vernietigend. De
menselijke bevolking, als ze niet in toom wordt gehouden, zal
altijd
exponentieel groeien. Net zoals je een echtpaar kunt hebben dat
vier
kinderen krijgt, die op hun beurt weer acht kinderen krijgen,
en die
acht weer zestien, enzovoort, zo kan ook een stad van een miljoen
inwoners in één generatie een stad van vier miljoen worden, dan
8,
dan 16, enzovoort. Maar de voedselproductie kan nooit zo snel
toenemen.
Die kan hoogstens volgens een rekenkundige reeks toenemen,
dus voldoende om één miljoen mensen te voeden, daarna twee
miljoen
in de volgende generatie, vervolgens drie miljoen, vier
miljoen,
enzovoort. Uiteindelijk zal er voor de massa van de bevolking
niet
meer genoeg voedsel zijn, of er zullen ziekten uitbreken, tot
er zo
veel mensen doodgaan dat de bevolking weer op zijn oude peil
terug
is.
Zo simpel is het. Malthus maakte één ongefundeerde
veronderstelling. Hij kon namelijk niet weten hoe snel de voedselproductie zou
kunnen toenemen. Hij nam aan dat dat lineair zou gebeuren. Dat is in elk geval
voldoende om zijn stelling te staven, namelijk dat de voedselproductie nooit de
exponentiële groei van de bevolking zal kunnen bijhouden. In de 19e en 20e eeuw
is de voedselproductie echter onverwacht veel sneller gegroeid dan Malthus had
kunnen voorspellen, met name door inzet van kunstmest en fossiele brandstoffen.
Is daarmee zijn theorie ontkracht? Helaas allerminst. De enorme groei van de
voedselproductie heeft zijn prijs gehad. En we lopen nu zo langzamerhand echt
tegen de grenzen op die Malthus 200 jaar geleden beschreven heeft.
(De beschrijving van Pearce is overigens onnauwkeurig: je
moet spreken van een stad die bijvoorbeeld in één generatie groeit van 1 naar
2, vervolgens van 2 naar 4, vervolgens van 4 naar 8, vervolgens van 8 naar 16
miljoen enzovoorts. De getallen van het echtpaar zijn ook onduidelijk.)
Dat “de armen” als eerste het slachtoffer worden van
voedseltekort is een tragische constatering die graag aan Malthus verweten
wordt (blaming the messenger). Ook Pearce geeft Malthus en zijn navolgers de
schuld van de tragische gevolgen van zijn theorie. Uit preciezere citaten van
Malthus blijkt zelfs dat hij er uiteindelijk op uit was om “vice and misery”
(gebrek en ellende) bij de mensheid te minimaliseren. Hij stelde dat de
exponentiële groei van de bevolking onvermijdelijk tot “vice and misery” zou
leiden. Dat was de kern van zijn theorie en zijn waarschuwing.
In de rest van het eerste hoofdstuk beschrijft Pearce hoe in
voorgaande eeuwen al geprobeerd is aan geboortebeperking te doen. Het
interessante daaraan is natuurlijk dat de bevolking zich klaarblijkelijk toen
ook al bewust was van de noodzaak gezinnen niet te groot te laten worden, met
name om zelf niet in armoede te vervallen. Zoals onder andere blijkt uit een
citaat van Pearce over Francis Place, een vroege voorvechter van
geboortebeperking en anticonceptie:
Place was een profeet van de anticonceptie, maar hij was een
profeet
die in zijn eigen slaapkamer niet geëerd werd. Hij en zijn
vrouw,
met wie hij trouwde toen hij nog een tiener was, kregen
vijftien kinderen,
waarvan er tien volwassen werden. Grotendeels als gevolg
daarvan leefden ze in voortdurende armoede.
2 De weg naar Skibbereen
In dit hoofdstuk wordt de Ierse hongersnood van 1845-1849
beschreven. Door de -- eerst succesvolle -- monocultuur van aardappelen was de
bevolking van Ierland van 5 tot 8 miljoen gestegen in een halve eeuw. Toen de
oogsten mislukten (onder andere door aardappelziekte) ging het mis. Ongeveer ongeveer
1 miljoen Ieren stierf van de honger en enkele miljoenen emigreerden naar onder
andere Amerika. De bevolking halveerde.
De grote ellende (“vice and misery”) die de Ieren overkwam,
komt natuurlijk in de eerste plaats door het ineenstorten van hun voedselbron.
Dat de Engelse rijken, die Ierland gekoloniseerd hadden, niet ingrepen, wordt aan
Malthus en zijn theorie toegeschreven. Hun politiek was gebaseerd was op de
onvermijdelijkheid van het sterven van de armen als er geen voedsel meer was,
en dat is inderdaad een gevolg van de theorie van Malthus. Dat is hardvochtig.
Maar toch ook een gevolg van koloniale verhoudingen. Als de kolonie (Ierland)
niet meer in zijn eigen voedselproductie kan voorzien, hoe moet het
koloniserende land dan ingrijpen zonder de winsten die uit de kolonie
binnenkomen prijs te geven? Is dat anders dan het gedrag van de Engelsen in
India of van de Nederlanders in Nederlands Indië? Citaat van Pearce:
Het bevolkingstal van het eiland, zo redeneerden
de malthusianen van die tijd, was tot onhoudbare hoogte
gestegen
en stortte nu in, zoals onvermijdelijk was. Die bewering heeft
een
zekere geldigheid. De aardappel had het vermogen van Europa om
zichzelf te voeden radicaal veranderd, en nergens in zo sterke
mate
als in Ierland. In de eeuw vóór de hongersnood was de bevolking
van
het eiland bijna net zo sterk gegroeid als die van
Groot-Brittannië.
Vlak voor de hongersnood bedroeg die ruim 8 miljoen, twee keer
zoveel als in 1780, waarbij de bevolkingstoename in het arme zuiden
en westen het sterkst was. Ierland was het dichtstbevolkte land
van
Europa en besloeg een derde van de bevolking van het Verenigd
Koninkrijk,
waar het toen deel van uitmaakte.
Vergelijk dit met de omstandigheden in Rwanda, vooral de
ontwikkeling tussen 1960 en 1980. Mijn centrale stelling is dat elk land of
elke regio in essentie zijn eigen voedsel moet kunnen produceren (in termen van
voetafdruk: de voetafdruk stijgt niet uit boven de beschikbare biocapaciteit).
Als een land een ramp overkomt, is noodhulp uiteraard geboden. Structurele hulp
is echter een buitengewoon moeilijke zaak als niet tegelijkertijd gewerkt wordt
aan maatregelen om biocapaciteit en voetafdruk (weer) met elkaar in
overeenstemming te krijgen.
Uit recente voetafdrukgegevens blijkt overigens dat de
bevolking van Ierland in 1961 2,8 miljoen bedroeg en de voetafdruk de
beschikbare biocapaciteit niet overschreed. Dat gebeurde rond 1970. De
bevolking van Ierland bedraagt momenteel 4,2 miljoen.

Zonder het beleid van de Engelsen (regering en rijken die
Ierland koloniseerden) goed te praten, moet geconstateerd worden dat de theorie
van Malthus hier grotendeels juist was. Een theorie kan niet schuldig zijn voor
de gevolgen, in dit geval de Ierse hongersnood. De verontwaardigde woorden van Pearce
geven eigenlijk zijn machteloosheid in dit debat weer:
Maar hoewel de gebeurtenissen weinig zeggen
over de wetten van Malthus, zeggen ze wel veel over de
verderfelijke
aard van hun zelfbekrachtigende bakerpraatjes over de
nutteloosheid
van filantropie. Dat is een kwaad dat de huidige malthusianen
zich
dienen aan te trekken.
Huidige malthusianen hoeven zich niets aan te trekken. Zij
kunnen constateren dat filantropie zonder structureel perspectief (permanente
voedselhulp aan een arm en overbevolkt land, denk bijvoorbeeld aan Haïti) niet
tot oplossing (vermindering van “vice and misery”) zal leiden. Helaas.
3 Red de blanke
In dit hoofdstuk wordt een belangrijk, en onoplosbaar,
probleem aangesneden. Als een groep mensen zich (vrijwillig) beperkt bij zijn gezinsgrootte
en andere groepen mensen zich sneller blijven voortplanten, dan zal die eerste
groep uiteindelijk door de andere groepen worden overheerst, puur op
getalsmatige basis. Bij Malthus ging deze redenering om de rijken (kleine
gezinnen) versus de armen (grote gezinnen). Pearce schrijft:
Malthus dacht dat de middenklasse met beleid en vooruitzicht
handelde en haar toekomst kon bepalen, maar dat de armen
overgeleverd
waren aan natuurkrachten. Galton ging nog een stapje verder.
De armen vormden een bedreiging, niet alleen door de macht van
hun getal, maar ook omdat ze door hun vruchtbaarheid hun genen
wijd en zijd verspreidden en daardoor de betere genen van hun
meerderen
verdrukten.
Dit heeft - inderdaad - tot smakeloze discussies geleid.
Maar deels zijn deze discussies niet te vermijden. Zoals het gedeelte over
Margaret Sanger, voorvechter van geboortebeperking:
Sanger was een socialist en een feminist, maar ook een
eugeneticus
en malthusiaan. Haar streven om de maatschappelijke onderlaag
tot geboortebeperking te bewegen heeft iets staalhards. Ze
geloofde
in het recht op voortplanting, maar ook in sociale
verantwoordelijkheid.
Ze koppelde de ideeën van Malthus aan die van Galton en zei
dat ze tegen georganiseerde liefdadigheid was omdat het ‘een
symptoom
was van een kwaadaardige maatschappelijke ziekte.’ (…)
In plaats van ‘de last te dragen
van de onbezonnen voortplanting van anderen’, zou de
maatschappij
moeten verhinderen dat ze zich voortplanten. ‘Meer kinderen van
de
successvollen, minder van de onaangepasten – dat is het
belangrijkste
aspect van geboortebeperking.’
Het hoofdstuk sluit af met een constatering over Julian
Huxley, aanhanger van de eugenetica, die de eerste directeur van de Unesco werd,
en oprichter was van het wereld natuurfonds:
In later jaren nam Huxley’s belangstelling voor de eugenetica
echter
af en groeide zijn bezorgdheid over het milieu en de capaciteit
van
de aarde om zichzelf te voeden. Hij was de enige niet.
Eugenetica is een lastige en moreel beladen onderwerp. Het
lijkt me dat bij de huidige discussie eugenetische argumenten achterwege moeten
blijven.
Lees verder: De
bevolkingsregulateurs