deel ii, De bevolkingsregulateurs
Centraal in dit deel staan de vele pogingen in de afgelopen
eeuw om werkelijk wat aan de (dreigende) overbevolking te doen. Op veel plekken
beschrijft Pearce moedige acties. De lastige kantjes ervan (eugenetische
trekjes bijvoorbeeld) krijgen bovenmatig veel aandacht.
Maar volgens mij is in dit gedeelte toch ook de oprechte
zorg om de overbevolking bij veel mensen in de (vaak westerse) wereld waar te
nemen.
Een ornitholoog aan het woord
In dit hoofdstuk wordt eerst de angst in de jaren 20 en 30
(van de 20e eeuw) beschreven dat de bevolking zou gaan dalen, tenminste in
Europa. Dat is anders gelopen.
De theorie van de demografische transitie wordt beschreven.
Met daarin al direct de zwakheid van de theorie vervat:
Tegen de jaren 1950 was de bevolkingstheorie ver van haar
oorsprong
afgedwaald. De primitieve eugenetica was aan de kant gezet.
Het idee (…), dat de bevolkingsgroei eeuwenlang zou doorgaan
tot een onvermijdelijke malthusiaanse ineenstorting, had plaats
gemaakt voor het idee van de demografische transitie. Dat was
het
geesteskind van Frank Notestein, een demograaf van de
Universiteit
van Princeton. In het Westen, zei hij, was het sterftecijfer
als gevolg
van de stijgende welvaart gedaald. De mensen reageerden op het
feit
dat hun kinderen nu allemaal volwassen werden door minder
kinderen
te verwekken. De transitie ging van een wereld met een hoog
sterftecijfer en een hoge vruchtbaarheid naar een wereld met
een
laag sterftecijfer en een lage vruchtbaarheid. Beide werelden
hebben
een stabiele populatie, maar in de decennia van de transitie,
wanneer
het geboortecijfer veel en veel hoger is dan het sterftecijfer,
neemt de
bevolking explosief toe.
Notestein (…) verklaarde in 1943 (…) dat het arme deel van
de wereld uiteindelijk dezelfde weg van demografische transitie
zou
volgen als het rijke deel. Maar hij waarschuwde wel dat de
wereld intussen
voor een ‘weergaloze bevolkingsgroei’ zou komen te staan. En
hij betoogde dat een nieuwe stabiele wereldbevolking alleen
bereikt
kon worden als de mensen in Azië, Afrika en Latijns-Amerika op
dezelfde
manier rijker werden als in de meeste westerse landen. Zonder
modernisering zouden de arme landen halverwege de transitie
blijven
steken en vast komen te zitten in de val van een dalend
sterftecijfer
gepaard aan een torenhoog geboortecijfer.
Aan bovengenoemde voorwaarde kan helaas niet worden voldaan.
In het hoofdstuk klinkt daarom de grote zorg over de grote bevolkingsaantallen,
zowel in Engeland als in Amerika als in India, China, Indonesië enzovoorts.
De anticonceptiebrigade
In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe in Japan drastische
geboortebeperking werd doorgevoerd terwijl de ontwikkelingsgraad van de
bevolking nog laag was, vlak na de Tweede Wereldoorlog. De bevolking van 80
miljoen werd ongeveer gestabiliseerd door een geboortecijfer van 1,3 per
vrouw/gezin te bewerkstelligen. Hieronder de gegevens van Japan van 1961-2005
waaruit blijkt dat de bevolking toch tot 95 miljoen (1961) en tot 128 miljoen
(2005) is gestegen.

Verder worden in dit hoofdstuk vele serieuze en dappere
pogingen beschreven om het bevolkingsprobleem werkelijk onder controle te
krijgen. Aan het einde van het hoofdstuk maakt Pearce de volgende opmerkingen:
Was dwang noodzakelijk? Moest er misschien aan massamedicatie
worden gedacht? In een intern rapport van de Ford Foundation
wordt een voorstel gedaan voor onderzoek naar ‘jaarlijks
sproeien
met een anticonceptiemiddel (met een vliegtuigje boven India)
dat alleen
geneutraliseerd kan worden door een middel dat uitsluitend op
doktersvoorschrift te krijgen is.’ Het voorstel kwam niet erg
ver. Maar
het is tekenend dat zo’n idee zelfs maar au sérieux werd
genomen.
Waar Pearce probeert het plan belachelijk maken (het is
tekenend dat …), zou ik willen constateren dat wanhopig werd gezocht naar middelen
om de bevolkingsexplosie onder controle te krijgen.
Drie wijze mannen
Deze drie mannen worden geheel ten onrechte door het slijk
gehaald.
Allereerst Ehrlich. Deze man verdient het niet belachelijk
gemaakt te worden omdat hij drukte in New Delhi associeert met overbevolking.
Ik zou het denk ik ook zo vinden. In elk geval lijkt de dagelijkse extreme
drukte in New Delhi mij niet te vergelijken met de geheel andere drukte op de
zaterdag voor Kerstmis in Amsterdam of New York.
De tweede wijze man is Garret Hardin. Hij wordt al direct
door het slijk gehaald omdat hij er bepaalde eugenetische standpunten op na zou
houden. Het boek “Living within limits” van Hardin (1993) is het beste boek
over groei en de problemen die ermee gepaard gaan dat ik tot nog toe gelezen
heb. In elk geval treft de kritiek van Pearce op Hardin wat mij betreft geen
doel.
De derde wijze man is Dennis Meadows, van het rapport van de
Club van Rome. Dit baanbrekende rapport wordt door Pearce afgedaan als een niet
wetenschappelijke publicatie dat op een feestje wordt gepubliceerd. Dat de
analyse van de Club van Rome pijnlijk nauwkeurig is, binnen de marges die het
zelf aangeeft, is niet te verhullen. Maar daar gaat Pearce helaas aan voorbij.
Zes dollar per knip
In dit hoofdstuk worden de wens en de noodzaak maar ook
problemen bij de gezinsplanning beschreven, vooral in India. Zoals bijvoorbeeld
in het volgende citaat van Pearce:
Jawaharlal Nehru, de eerste premier van India, was erg vóór
bevolkingscontrole.
‘We produceren steeds meer voedsel, maar ook steeds
meer kinderen. Ik wou dat we minder kinderen produceerden.’
Zowel de Indiase regering als de Amerikaanse zagen in dat
bevolkingscontrole noodzakelijk was, om op humane wijze het voedselprobleem op
te lossen (midden jaren 60):
(…) Indiase premier, Indira Gandhi, de dochter van Nehru. Als
minister
van Informatie had ze voor haar vader een agressieve campagne
voor gezinsplanning gevoerd. Nu wilde ze meer doen dan de
mensen
aansporen. Na een ontmoeting tussen de twee regeringshoofden
rapporteerde (president van USA) Johnson aan het Congres:
‘De Indiase regering is van
mening dat het voedselprobleem niet afdoende opgelost kan
worden
zonder bevolkingscontrole. De keuze is nu tussen een
allesomvattend
en humaan programma voor geboortebeperking of de botte bijl
van de hongersnood.’
Pearce vervolgt met:
Hij (president Johnson) bedoelde dat niet als een malthusiaanse
voorspelling, maar als
een dreigement: beperk de geboorten of vergeet de voedselhulp
maar.
En die keuze werd precies zo doorgegeven aan elk dorp in India.
Hier betwijfel ik de interpretatie van Pearce. Dat aan de
dorpelingen in India de complete argumentatie niet werd gegeven kan ik
begrijpen. Maar uit alle andere gegevens, ook die Pearce in dit hoofdstuk
geeft, blijkt de oprechte zorg van veel (regerings)leiders voor het probleem
van overbevolking en voedselschaarste.
Het blijkt een buitengewoon lastige zaak te zijn. Meer dwang
(gedwongen sterilisaties bijvoorbeeld) leidt -- begrijpelijkerwijs -- tot
protesten. Pearce concludeert:
De politiek van dwang was een tragische vergissing.
En het lijkt erop dat deskundigen inmiddels menen dat
vrijwillige gezinsplanning tot voldoende resultaat kan leiden:
Velen van hen (…) zeggen nu dat de campagne
de zaak van de gezinsplanning in India tientallen jaren heeft
vertraagd. De Britse demograaf John Cleland zegt dat het
allemaal
niet nodig was. ‘Als Indira Gandhi had geweten hoe effectief
vrijwillige
gezinsplanning is – de combinatie van moderne
anticonceptiemiddelen
en veilige abortus… dan zou haar regering die treurige en
rampzalige weg niet hebben bewandeld.’
En dat het gewenste resultaat eigenlijk bereikt was:
Maar toch, ergens was er onderweg iets gebeurd dat werkte.
Precies
op het moment dat de gedwongen bevolkingscontrole-tegen-elkeprijs
een nederlaag leed, werd ook duidelijk dat de
bevolkingsexplosie
over zijn hoogtepunt heen was. Dat de bevolkingsbom
onschadelijk
was gemaakt.
Als we de huidige situatie bekijken dan is duidelijk dat dit
een vreselijke misvatting is. Het dalen van het geboortecijfer vermindert de
groei, maar zolang er groei is, is deze exponentieel en blijft de dreiging van
Malthus aanwezig. Met andere woorden: de ontsteking van de bevolkingsbom was
wat uitgesteld, maar zeker niet onschadelijk gemaakt.
Hier de voetafdrukgegevens van India, waaruit kan worden
afgelezen dat de gemiddelde Indiër er de afgelopen 20 jaar niets op vooruit is
gegaan. Terwijl de totale biocapaciteit redelijk op peil is gebleven, is de
biocapaciteit per persoon gedaald is tot 0,4 gha.

De groene revolutie
Dit hoofdstuk beschrijft de groene revolutie in de tweede
helft van de 20e eeuw: vergaande optimalisatie van de teelt van graan en
maissoorten. Onderzoeker Borlaugh kreeg voor dit baanbrekende werk de
Nobelprijs. Was Malthus hierdoor buitenspel gezet? Pearce schrijft:
Ehrlich erkende in De bevolkingsexplosie
dat ‘de ontwikkeling en distributie van nieuwe graansoorten
die rijke, overvloedige oogsten opleveren momenteel het project
met
de grootste kans van slagen is om de omvang van komende
hongersnoden
te verminderen.’ Maar hij was er niet van overtuigd dat het
zou gebeuren. Gelukkig was zijn pessimisme onterecht. Tegen het
midden van de jaren 1970 was de opbrengst van maïs en graan ook
in India verdubbeld. En Borlaugh kreeg de Nobelprijs.
Maar de onthutsende waarheid kwam van deze Borlaugh zelf:
Borlaugh waarschuwde
bij de aanvaarding van de Nobelprijs in 1970 voor ‘het
bevolkingsmonster’
en zei dat ‘de angstaanjagende macht van de menselijke
voortplanting ook aan banden moet worden gelegd, anders zal
het succes van de groene revolutie slechts kortstondig zijn.’
In het verdere hoofdstuk wordt op verwarrende wijze voortgebouwd
op het optimisme dat er geen grenzen aan deze groei zijn, omdat iedere keer een
nieuwe, nog inventievere, technologische ontwikkeling voor oplossing zorgt. Er
wordt volledig aan voorbijgegaan dat de aarde eindig is, met eindige voorraden
zoetwater, en eindige hoeveelheid fossiele brandstoffen, enzovoorts.
Het optimisme wordt verwoord door Julian Simon en Nicholas
Eberstadt vanuit ultraconservatieve Amerikaanse denktanks. Volledig
doorgedraaide wereldvreemde theorieën. Zoals Ehrlich samenvat:
Hij (Ehrlich) vergelijkt Simon met de man die van het Empire
State
Building springt en halverwege schreeuwt dat er niets aan de
hand is.
Eén kind
Ook hier geeft Fred Pearce een goed historisch overzicht. In
de jaren 50 en 60 werden door Mao juist grote gezinnen gepropageerd. China was
gewend aan campagnes die door de overheid aan het volk werden opgelegd. In de
jaren 70 werd een campagne ingevoerd “Later, Langer, Minder", die voor een
enorme afname van het aantal geboortes heeft gezorgd. Rond 1980 werd de
éénkindpolitiek afgekondigd, uit zorg voor onvoldoende resultaat van de vorige
campagne. Inmiddels kan worden geconstateerd dat de bevolking van China nog
steeds niet is gestabiliseerd (30 jaar later), hetgeen vooral aangeeft hoe
verschrikkelijk taai demografische processen zijn.

Toch moet worden
geconstateerd dat de groei van de bevolking enorm is afgenomen, vrijwel als
enige ontwikkelingsland in de wereld.
De morele verontwaardiging over de dwang van de
éénkindpolitiek van China is groot, en heeft de discussie over overbevolking
ook in Nederland wellicht tientallen jaren geblokkeerd. Toch is deze
verontwaardiging niet geheel terecht. China heeft destijds al onderkend dat hun
hulpbronnen ernstig tekort zouden schieten bij een ongeremde groei van de
bevolking. Eénkindpolitiek als dwangmaatregel is in Nederland of in
andere westerse landen ondenkbaar, maar wordt begrijpelijker als grote armoede
en hongersnoden het alternatief vormen.
Het lijkt mij daarom verstandig om meer begrip op te brengen
voor het enorme dilemma waar China voor stond en staat. Zij hebben in elk geval
voor de bevolking bereikt wat in India niet gelukt is: een vooruitgang in
welvaart per persoon en dus minder ernstige armoede.
Lees verder: Implosie